Verkeerde uitleg van auteursrecht—een serie fouten
door Richard StallmanEr is iets vreemds en gevaarlijks gaande met het auteursrecht. Volgens de Amerikaanse grondwet is het auteursrecht er ten behoeve van de gebruikers—diegenen die de boeken lezen, de muziek luisteren of de programma's draaien—en niet ten behoeve van de uitgevers of auteurs. Terwijl mensen in toenemende mate echter de beperkingen afwijzen en overtreden die ze in naam van deze wet krijgen opgelegd, “ten behoeve van zichzelf”, is diezelfde Amerikaanse overheid bezig om meer beperkingen op te leggen en probeert het mensen af te schrikken met nieuwe strengere straffen.
Hoe kan het, dat het auteursrecht haaks staat op de oorspronkelijke bedoeling van deze wet, zoals die in de grondwet is verwoord? En hoe kunnen we deze weer in lijn brengen met het oorspronkelijke doel? Om dit te begrijpen moeten we teruggaan naar de basis van deze wet: de Amerikaanse grondwet.
Auteursrecht in de Amerikaanse grondwet
Ten tijde van het opstellen van die grondwet werd voorgesteld dat auteurs recht zouden moeten hebben op een auteursrechtenmonopolie—wat werd verworpen. De stichters van dit land namen een ander standpunt in, namelijk dat het auteursrecht geen natuurlijk recht van auteurs is maar een kunstmatige toestemming voor hen ten behoeve van algemene vooruitgang. De grondwet staat een auteursrechtensysteem toe met de volgende paragraaf (artikel I, sectie 8):
Het Congres zal gerechtigd zijn om de vooruitgang van wetenschap en kunst te stimuleren door het vergeven van tijdelijke, exclusieve rechten aan auteurs en uitvinders voor respectievelijk hun werken en uitvindingen.
Het Hooggerechtshof heeft al in meerdere uitspraken bevestigd dat het stimuleren van vooruitgang betekent dat gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk er de vruchten van plukken. Bijvoorbeeld in de uitspraak van Fox Film versus Doyal was de uitspraak:
Het enige belang van de Verenigde Staten en de enige reden voor het verlenen van het auteursrechtmonopolie ligt in de algemene voordelen voor de maatschappij die het werk van auteurs met zich meebrengt.
Deze fundamentele beslissing verklaart waarom het auteursrecht geen vereiste is voor de grondwet maar slechts toegestaan als mogelijkheid—en waarom het om een “tijdelijke” regeling gaat. Wanneer het auteursrecht een natuurlijk recht betrof, iets wat auteurs krijgen omdat ze het verdienen, zou er geen enkele reden zijn dit recht na een periode te laten vervallen. Net zoals er geen enkele reden zou zijn dat eenieders huis publiek eigendom zou worden na een bepaalde periode na de bouw.
De “auteursrechten-ruilhandel”
Het auteursrechtensysteem werkt doordat het voorrechten verleent aan uitgevers en auteurs; maar niet ten behoeve van zichzelf. Men doet dit om hun gedrag te sturen: een aanmoediging richting auteurs om meer te schrijven en publiceren. Feitelijk spendeert de overheid natuurlijke rechten van mensen, ten behoeve van de maatschappij, om die zo te voorzien van meer uitgegeven werk. Juristen noemen dit begrip de “auteursrechten-ruilhandel”. Het is net als de aanschaf van een snelweg of vliegtuig door de overheid met ons belastinggeld, behalve dan dat de overheid onze vrijheid uitgeeft, niet ons geld.
Maar is de hedendaagse ruilhandel voor de maatschappij ook echt het goedkoopste? Er zijn vele soorten ruilhandel mogelijk; welke is de beste? Ieder vraagstuk over auteursrecht gaat hierover. Wanneer we de vraag niet goed begrijpen zal het antwoord ook nergens op slaan.
De grondwet maakt het mogelijk om auteursrecht toe te kennen aan auteurs. In de praktijk geven die het meestal door aan hun uitgevers; het zijn de uitgevers, niet de auteurs, die hiervan profiteren, hoewel de auteurs soms ook een klein gedeelte hiervan verdienen. En dus zijn het meestal de uitgevers die pleiten voor meer auteursrecht. Om de alledaagse praktijk van het auteursrecht beter te laten zien zal dit artikel het hebben over uitgevers in plaats van auteurs als houders van het auteursrecht. We hebben het, als gebruikers van het auteursrecht, ook over “lezers” hoewel het gebruik niet altijd over lezen gaat omdat “de gebruiker” iets abstracts is.
De eerste fout: “een compromis”
De auteursrechten-ruilhandel gaat over de belangen van de maatschappij: voordeel voor het lezend publiek is het doel; de voordelen (als die er zijn) voor de uitgevers zijn alleen een middel om dit doel te bereiken. Het belang van de lezer en de uitgever zijn op de eerste plaats al niet kwalitatief gelijk. De eerste fout in de uitleg van het auteursrecht is dat belangen van de uitgever gelijk worden gesteld aan die van de lezer.
Er wordt vaak beweerd dat het Amerikaanse auteursrecht een “compromis” moet zijn tussen de belangen van de uitgever en die van de lezers. Een aantal mensen doet alsof dit als een alternatieve verwoording van het auteursrecht in de grondwet is. Oftewel: die wordt goed vertegenwoordigd door de huidige auteursrechten-ruilhandel.
Maar deze twee interpretaties zijn niet gelijk; ze verschillen in opvatting en gevolgen. Het concept van een compromis gaat ervan uit dat de belangen van de lezer en de uitgever alleen kwantitatief verschillen: hoeveel belang we er aan moeten hechten. Het begrip “belanghebbenden” wordt hierbij vaak gebruikt; het gaat ervan uit dat allerlei belangen in een beleidsbeslissing gelijk gewicht in de schaal leggen. Dit inzicht negeert de kwalitatieve belangen van lezers versus uitgevers, die juist de basis vormt voor de overheid om deel te nemen aan de auteursrechten-ruilhandel.
De gevolgen hiervan zijn verstrekkend, omdat de rechten van het publiek in de auteursrechten-ruilhandel—het idee dat auteursrechten alleen zijn goed te praten in het belang van de lezers—teniet wordt gedaan door de “compromis”-interpretatie. Omdat de belangen van de uitgevers als een doel op zich worden beschouwd, kunnen die de auteursvoorrechten rechtvaardigen. Met andere woorden, het “compromis”-concept doet alsof deze voorrechten zijn te rechtvaardigen voor andere belangen dan die van algemeen nut.
Praktisch gezien wordt hiermee een omgekeerde bewijslast gecreëerd voor veranderingen in het auteursrecht. De auteursrechten-ruilhandel vraagt van uitgevers om het publiek te overtuigen bepaalde vrijheden op te geven. Het concept van een compromis draait dit om, omdat er in het algemeen geen twijfel is dat uitgevers zullen profiteren van meer voorrechten. Dus wanneer lezers niet aan kunnen tonen dat dit belang “voldoende” wordt geschaad, denken we te moeten concluderen dat uitgevers ieder voorrecht mogen opeisen dat ze wensen.
Omdat dit “compromis” tussen uitgevers en lezers dus voorbijgaat aan de gerechtigde belangen van de lezers moeten we het afwijzen.
Een compromis waarvoor?
Wanneer de overheid iets aanschaft voor de gemeenschap handelt het namens die gemeenschap; ze hebben de verplichting de beste overeenkomst aan te gaan — het beste voor de gemeenschap, niet voor de andere partij.
Wanneer bijvoorbeeld aannemers worden benaderd voor het maken van een snelweg zal de overheid ernaar streven zo min mogelijk geld uit te geven voor zoveel mogelijk snelweg. Hiervoor gebruiken ze een aanbestedingsprocedure, om de prijs te drukken.
In de praktijk kan de prijs niet dalen tot nul omdat aannemers niet zo laag zullen bieden. Ze hebben hierbij de normale rechten van deelnemers aan een vrije maatschappij, waaronder het recht om nadelige contracten te weigeren; zelfs het laagste bod zal een aannemer winst brengen. Er is dus sprake van een soort van compromis. Maar het is geen weloverwogen compromis van twee belangen die beide menen dat er naar hun belangen gekeken moet worden. Het is een compromis tussen het algemeen belang en de marktwerking. De overheid probeert de beste overeenkomst te bereiken in het belang van de belastingbetalende automobilist in de context van een vrije maatschappij met een vrije markt.
Bij de auteursrechten-ruilhandel geeft de overheid onze vrijheid uit in plaats van ons belastinggeld. Vrijheid is meer waard dan geld dus de overheid moet nog zorgvuldiger omgaan met de uitgave ervan. De overheid moet dus de belangen van uitgevers nooit gelijk stellen aan de vrijheid van de maatschappij.
Geen “compromis” maar “ruil”
Het idee om het belang van de lezer af te wegen tegen het belang van de uitgever is een verkeerde benadering van het auteursrecht. Er zijn echter wel twee afwegingen van belang: twee belangen van de lezers. Lezers hebben een eigen belang om uitgegeven werken in alle vrijheid te gebruiken. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen ze ook belang hebben bij één of ander aanmoedigingssysteem voor publicaties.
Het woord “compromis” binnen het auteursrecht is synoniem geworden met het idee dat belangen tussen uitgevers en lezers worden afgewogen. Het begrip “een compromis sluiten” wanneer het gaat om de twee belangen van de lezer is daarom verwarrend.[1] We hebben een ander begrip nodig.
Wanneer iemand twee gedeeltelijk tegengestelde belangen heeft, en beide niet volledig kan bereiken, noemen we dit een “afweging”. Dus in plaats van te spreken over een “compromis sluiten” tussen partijen kunnen we beter spreken van het “maken van een goede afweging tussen het uitgeven van onze vrijheid en hem behouden”.
De tweede fout: maximaliseren van de verkoop
De tweede fout met het auteursrecht neemt als uitgangspunt het maximaliseren van het aantal uitgegeven werken — niet slechts het verhogen ervan. Het idee van een “compromis” stelt de belangen van uitgevers gelijk aan die van lezers; deze tweede fout plaatst ze zelfs ver boven die lezers.
Wanneer we iets kopen, kopen we niet meteen de hele voorraad of het duurste model. We bewaren ook nog wat voor andere aankopen door alleen te kopen wat we nodig hebben of wat voldoet aan de wensen. Het principe van de verminderde meeropbrengst suggereert dat al je geld steken in één product niet efficiënt is; normaal gesproken kiezen we ervoor om wat geld over te houden voor later.
Dit principe geldt ook voor het auteursrecht. De eerste vrijheden die we moeten verruilen zijn diegene die we het minst zullen missen, en het meeste effect hebben op het stimuleren van nieuwe publicaties. Wanneer we meer vrijheden verruilen zullen we merken dat elke ruil een groter offer van ons vraagt dan de vorige, terwijl het voor een kleinere verhoging van literaire activiteiten zorgt. Ruim voordat die verhoging nul wordt is het het niet meer waard om die extra prijs te betalen. En zo komen we op een overeenkomst waarbij de hoeveelheid publicaties wordt verhoogd zonder dat we ál teveel hoeven inleveren.
Het accepteren van het idee van maximalisatie gaat bij voorbaat al in tegen al deze verstandige, voordelige afwegingen — het bepaalt dat iedereen bijna al zijn vrijheid moet opgeven ter stimulering van iets meer publicaties.
De retoriek van maximalisatie
In de praktijk wordt dit idee van maximalisatie ten koste van al je vrijheid gesteund door wijdverbreide retoriek die stelt dat kopiëren van uitgegeven werk illegaal, oneerlijk en fout is. Uitgevers noemen mensen die kopiëren bijvoorbeeld “piraten”, een scheldwoord met als doel om het delen met je buurman gelijk te stellen aan het aanvallen van een schip. (Dit scheldwoord werd eerder gebruikt door schrijvers om uitgevers te beschrijven die manieren vonden om toch legaal ongeautoriseerd werk te publiceren; het huidige gebruik door uitgevers is bijna het tegenovergestelde). Deze retoriek is een directe afwijzing van het grondwettelijke uitgangspunt van auteursrecht, maar presenteert zichzelf als de enig juiste traditie van het Amerikaanse rechtssysteem.
De “piraten”-retoriek wordt geaccepteerd omdat de media dit denken te begrijpen zodat niemand beseft hoe radicaal dit wel niet is. Het is vervolgens effectief doordat, wanneer we dit accepteren als iets illegaals, we ook geen bezwaar kunnen maken tegen uitgevers die eisen dat we de vrijheid om dit te doen opgeven. Oftewel, wanneer uitgevers ons vragen ze meer macht te geven, kunnen we dit niet weigeren met het simpele bezwaar: “nee, want we willen kunnen kopiëren”, want dat is tenslotte “illegaal”.
Er blijven zo weinig argumenten over tegen uitbreiding van het auteursrecht, behalve bijzaken. Hierdoor gaat het tegenwoordig in het debat om versterking van het auteursrecht uitsluitend nog om bijzaken, niemand durft tenslotte nog te refereren aan het recht om te kopiëren als iets legaals.
Maximalisatie draait er in de praktijk dus op uit dat uitgevers durven te zeggen dat “zekere handelingen onze verkopen doen stagneren—of wij denken dat dit zal gebeuren—en dus nemen wij aan dat dit de hoeveelheid publicaties negatief zal beïnvloeden en dus dienen die handelingen verboden te worden”. Wat tot de belachelijke conclusie leidt dat het publiek belang direct samenhangt met de omzet van uitgevers: wat goed is voor de media is goed voor het land.
De derde fout: het vergroten van de macht van uitgevers
Wanneer uitgevers mensen eenmaal hebben overtuigd van de noodzaak tot maximalisatie, kostte wat kost, is de volgende stap om daaruit af te leiden dat ze dus absolute zeggenschap moeten hebben over de gepubliceerde werken—door het auteursrecht tot in het extreme uit te breiden en alle soorten van gebruik te laten afdekken of door alternatieve juridische trucjes zoals verzegelde verpakkingen en licenties. Het doel hiervan is om “redelijk gebruik” af te schaffen en de “rechten van de eerste koper” teniet te doen. Deze lobby wordt uitgeoefend op ieder denkbaar overheidsniveau, van staten tot de regering en internationale organen.
Deze stap is niet goed want een strenger auteursrecht werkt averechts op het verschijnen van nieuw, nuttig werk. Shakespeare bijvoorbeeld, leende verhaallijnen van stukken die een tiental jaren daarvoor waren gepubliceerd. Wanneer destijds dus het huidige auteursrecht had gegolden waren zijn toneelstukken illegaal geweest.
Ook al willen we, kostte wat kost, zoveel mogelijk publicaties, het uitbreiden van de macht van uitgevers is daarvoor niet het juiste middel. Als promotiemiddel voor vooruitgang snijdt het zichzelf in de vingers.
Het resultaat van deze drie fouten
De huidige trend bij auteursrechten is om uitgevers meer macht te geven voor langere tijd. Het verwrongen principe van het auteursrecht dat voorkomt uit deze reeks fouten, geeft zelden aanleiding om hiertegen te zijn. Wetgevers bedienen aldus de uitgevers, onder het mom het publieke belang te dienen.
Dit is bijvoorbeeld wat senator Hatch had te zeggen bij zijn introductie van wetsvoorstel S. 483 uit 1995 die het auteursrecht met 20 jaar zou verlengen:
Ik geloof dat we nu op het punt zijn aanbeland om ons af te vragen of de huidige auteursrechttermijn de belangen van auteurs genoeg beschermt en de verwante kwestie of deze beschermingstermijn voldoende stimulans geeft voor het maken van nieuw werk.
Dit wetsvoorstel verlengde het auteursrecht op bestaande werken vanaf 1920. De wijziging was een cadeautje aan de uitgevers zonder dat dit het publieke belang op welke manier dan ook diende. Het is tenslotte onmogelijk om met terugwerkende kracht alsnog het aantal publicaties uit die periode te verhogen. Men heeft de gemeenschap ondertussen wel een vrijheid afgenomen — het recht om een boek uit die tijd te verspreiden. Merk het gebruik van de propagandaterm “bescherming” op, die de tweede fout laat zien.
Het voorstel verlengde ook het auteursrecht voor werk wat nog niet is verschenen. Dit zou neerkomen op 95 in plaats van 75 jaar. Dit zou in theorie goed zijn voor het stimuleren van nieuwe werken; maar iedere uitgever die beweert dat hij deze extra aansporing nodig heeft zou dit moeten onderbouwen met serieuze verkoopprognoses tot 75 jaar na dato.
Het moge duidelijk zijn dat de argumenten van de uitgevers niet door het congres werden aangevochten: het voorstel werd in 1998 aangenomen. Het werd bekend als het Sonny Bono Verlengingsvoorstel, genoemd naar een van de voorstellers die eerder dat jaar overleed. Wij noemen het meestal het Mickey Mouse Auteursrecht omdat we aannemen dat de echte reden is om het verlopen van het auteursrecht op Mickey Mouse te voorkomen. De weduwe van Bono, die zijn termijn verder uitzat, had hierover het volgende te zeggen:
Eigenlijk wilde Sonny dat het auteursrecht voor eeuwig zou gelden. Men heeft mij verteld dat dit ongrondwettelijk zou zijn. Ik nodig hierbij iedereen uit om mij te steunen in het streven het auteursrecht op alle mogelijke manieren te versterken. Zoals bekend, ligt er een voorstel van Jack Valenti om het auteursrecht te verlengen tot eeuwig minus één dag. Wellicht dat de commissie zich hierover kan buigen op het volgende congres.
Het hooggerechtshof boog zich over een lopende zaak die de wet terug wil draaien voor reeds verschenen werk op grond van het feit dat dit geen vooruitgang stimuleert, zoals aangegeven in de grondwet. Het hof antwoordde dat het deze vraag niet hoefde te beantwoorden, de grondwet vereist slechts lippendienst.
Een andere wet, aangenomen in 1997, verbiedt het kopiëren van uitgegeven werk, ook al geef je ze weg aan vrienden om aardig te zijn. Voorheen was dit in de VS gewoon toegestaan.
Maar het kan nog erger met de “Digital Millennium Copyright Act” (DMCA). Die had als doel om wat destijds “kopieerbeveiliging” werd genoemd—nu bekend als DRM (digitaal beheer van beperkingen)—waar computergebruikers al een hekel aan hadden, opnieuw te introduceren door het strafbaar te stellen dit soort beperkingen te omzeilen of zelfs maar informatie hierover prijs te geven. De wet geeft feitelijk de macht aan uitgevers om hun eigen auteursrecht te maken. Het stelt dat uitgevers vrij zijn om wat voor beperkingen dan ook op het gebruik van een werk aan te brengen waarbij die beperking automatisch wettelijke status heeft mits het versleuteld is dan wel een licentie heeft om het af te dwingen.
Eén van de aanleidingen voor deze wet was dat het regelingen zou bevatten, voortkomend uit een recente overeenkomst om het auteursrecht uit te breiden. De overeenkomst werd uitgevaardigd door de “World Intellectual Property Organization”, een organisatie bestaande uit voornamelijk auteursrechthebbenden en patenthouders, daarbij gesteund door de regering Clinton. Daar de overeenkomst alleen gaat over het uitbreiden van het auteursrecht is het nog maar de vraag in hoeverre dit het publieke belang dient. Hoe dan ook, het wetsvoorstel ging veel verder dan de overeenkomst vereiste.
Vooral bibliotheken leverden tegenstand, voornamelijk vanwege de regel die kopiëren in het geheel verbiedt, ook voor “redelijk eigen gebruik”. Wat was de reactie hierop van de uitgevers? Gewezen volksvertegenwoordiger Pat Schroeder, tegenwoordig een lobbyist voor de Amerikaanse uitgevers organisatie, stelde dat de uitgevers niet konden leven met waar de bibliotheken om vroegen. Aangezien die bibliotheken alleen vroegen om een handhaving van de huidige status, vraagt men zich af hoe de uitgevers dan tot nu toe hebben overleefd.
Congreslid Barney Frank liet zien, in een bijeenkomst met mij en anderen die tegen deze wet waren, hoever de grondwet in deze wordt genegeerd. Hij beweerde dat er dringend nieuwe regelgeving nodig was, compleet met wettelijke straffen, omdat de “filmindustrie zich zorgen maakte”, net als de “muziekindustrie”, alsook andere “industrieën”. Dus vroeg ik hem of dit in het publiek belang was. Zijn antwoord sprak boekdelen: “Waarom heb je het over het publiek belang? Deze creatievelingen hoeven hun rechten niet op te geven in het belang van de gemeenschap!” De “industrie” wordt gelijk gesteld aan de creatieve auteurs die het inhuurt. Het auteursrecht beschouwd men daarbij als een natuurlijk recht en de grondwet is op zijn kop gezet.
De DMCA werd van kracht in 1998. Het stelt dat redelijk eigen gebruik nog steeds is toegestaan maar geeft uitgevers het recht alle software of hardware te verbieden waarmee je dit zou kunnen gebruiken. In de praktijk is redelijk eigen gebruik dus verboden geworden.
Met deze wet in de hand heeft de filmindustrie censuur opgelegd aan vrije software die DVD's leest en afspeelt en zelfs informatie over hoe DVD's gelezen kunnen worden is gecensureerd. In April 2001 werd professor Edward Felten middels dreigende rechtszaken van de “Recording Industry Association of America”, gedwongen zijn wetenschappelijke artikel in te trekken waarin hij uitlegde wat hij wijzer was geworden van een voorgesteld versleutelsysteem voor het beperkt toegankelijk maken van opgenomen muziek.
We zien inmiddels ook de opkomst van elektronische boeken die de normale vrijheden van een lezer ontnemen — bijvoorbeeld de vrijheid om een boek uit te lenen aan een vriend, de vrijheid het aan een tweedehands winkel te verkopen, de vrijheid het uit een bibliotheek te kunnen lenen, de vrijheid het te kunnen kopen zonder hiervoor je personalia af te hoeven geven en zelfs de vrijheid om het twee keer te lezen. Versleutelde electronische boeken stellen aan al deze aktiviteiten paal en perk — je kunt ze alleen lezen met speciale, geheime software die er is om jou te beperken in het gebruik.
Ik zal nooit een dergelijk elektronisch boek kopen en ik hoop dat jij ze ook zult weigeren. Als een elektronisch boek je niet dezelfde rechten geeft als een papieren exemplaar, weiger het dan!
Iedereen die onafhankelijk software uitbrengt die versleutelde electronische boeken kan lezen riskeert strafvervolging. Dat overkwam een Russische programmeur, Dmitry Sklyarov, die in 2001 werd gearresteerd bij een bezoek aan de VS voor een conferentie. Hij had in Rusland zo'n programma geschreven, iets wat in zijn land niet verboden was. Nu bereid Rusland een wet voor die dit ook verbiedt en de Europese Unie heeft recent een dergelijke wet al aangenomen.
Electronische boeken zijn nog niet door het grote publiek geaccepteerd, maar niet omdat lezers zo aan hun vrijheid hechtten; het was om andere redenen niet aantrekkelijk ze te lezen, met name omdat de schermen niet zo makkelijk zijn af te lezen als papier. De volgende poging zal waarschijnlijk wel raak zijn met de komst van “electronisch papier” — boek-achtige apparaatjes waarin een beveiligd electronisch boek kan worden geladen. Wanneer deze beter leesbaar blijken dan papier zullen we weer op de bres moeten voor onze vrijheid. Ondertussen maakt het electronische boek in beperkte kring wel opgang: de universiteit van New York en andere tandheelkundige opleidingen leveren hun studenten alleen beveiligde electronische studieboeken.
De mediabedrijven vinden dit nog niet ver genoeg gaan. In 2001 stelde Senator Hollings, gesteund door Disney, een wet voor genaamd de “Security Systems Standards and Certification Act” (SSSCA)[2], die voorstelt dat alle computers (en alle andere digitale opnameapparatuur en afspelers) moeten worden uitgerust met een door de overheid goedgekeurd systeem voor kopieerbeperking. Dat is het uiteindelijke doel, maar als eerste op de agenda staat het verbieden van het op de markt brengen van apparaten die HDTV kunnen ontvangen en die je kunt aanpassen (oftewel ombouwen voor je eigen doeleinden). Omdat vrije software software is die gebruikers kunnen veranderen worden we hier dus voor het eerst geconfronteerd met een wet die vrije software verbiedt voor een bepaalde toepassing. Het verbieden voor andere toepassingen zal daarna niet lang op zich laten wachten. Wanneer de FCC deze wet overneemt zal software zoals GNU Radio dus gecensureerd worden.
Er moet politieke druk worden uitgeoefend om dit soort wetsvoorstellen de kop in te drukken.[3]
Op zoek naar een goede ruil
Hoe kan men het best een beleid bepalen met betrekking tot het auteursrecht? Wanneer het auteursrecht een transactie is die wordt gedaan in het publiek belang dan zal het dus vooral dat publieke belang moeten dienen. De plicht van de overheid daarbij is dus om die vrijheid zo duur mogelijk te verkopen. We zouden zo min mogelijk auteursrecht willen vergeven zonder de hoeveelheid publicaties te veel aan te tasten.
De minimum prijs in vrijheid die we hiervoor moeten betalen is niet te bepalen middels openbare aanbesteding, zoals bij bouwprojecten mogelijk is. Hoe dan wel?
Een mogelijkheid is om het auteursrecht in stappen af te bouwen en te kijken naar de resultaten. Door te observeren wanneer en hoeveel afname in publicaties er optreden kunnen we vaststellen hoeveel auteursrecht er precies nodig is om een aanvaardbaar niveau van publicaties te handhaven (het publieke belang). Dit moeten we vaststellen door te meten, niet door af te gaan op wilde voorspellingen van uitgevers, in wiens belang het is die te overdrijven wanneer hun macht wordt ingeperkt.
Het auteursrecht heeft een aantal onafhankelijke aspecten die apart kunnen worden aangepakt. Wanneer we het minimum hebben gevonden voor een aspect zou men best nog wel eens een ander aspect van auteursrecht kunnen reduceren zonder dat dit de stroom publicaties negatief beïnvloedt.
Een belangrijk aspect is de duur, die nu is vastgesteld op ongeveer een eeuw. Een goede eerste stap is om de duur van het monopolie op kopiëren terug te brengen naar 10 jaar vanaf de dag van publicatie. Een ander aspect, het maken van afgeleide werken, zou een langere periode kunnen beslaan.
Waarom trouwens uitgaan van de dag van publicatie? Omdat het recht om te kopiëren geen waarde heeft voor werken die nog niet zijn uitgegeven; want er zijn nog geen kopieën. Auteurs langer de tijd geven iets te publiceren schaadt geen enkel belang. Schrijvers (die meestal wel de auteursrechten hebben vóór publicatie) zullen publicatie niet uitstellen alleen om het auteursrecht te verlengen.
Waarom tien jaar? Omdat dat een veilige periode is. We kunnen er, kijkend naar de praktijk, van uit gaan dat dit weinig invloed heeft op de stroom uitgegeven werk. Bij de meeste media en genres zijn populaire werken zeer winstgevend in de eerste paar jaar en zelfs bestsellers zijn voor die tijd meestal niet meer in druk. Zelfs voor naslagwerken, die meestal een langere levensduur hebben dan tien jaar, zou het genoeg moeten zijn: lezers zullen dan de voorkeur geven aan recent bijgewerkte uitgaven -waarvoor weer auteursrecht geldt- in plaats van de verouderde -rechtenvrije- versies.
Tien jaar is misschien zelfs langer dan nodig; na een tijdje zouden we kunnen proberen de periode verder te verkorten om zo het systeem beter af te stellen. Tijdens een discussie over auteursrecht op een literaire bijeenkomst, waar ik die tienjarige periode voorstelde, reageerde mijn buurman -een bekende fantasy schrijver- verontwaardigd met de opmerking dat alles langer dan vijf jaar onacceptabel was.
Maar niet alles hoeft over één kam te worden geschoren. Een auteursrecht wat uniform is is niet van het hoogste -publieke- belang en het auteursrecht heeft wel meer uitzonderingen voor bepaald gebruik of media. Het zou gek zijn om bij iedere aanbesteding voor het aanleggen van wegen uit te gaan van het hoogste tarief; zo ook zou het gek zijn om er van uit te gaan dat voor iedere artistieke uiting we altijd de hoogste prijs in vrijheid moeten “betalen”.
Wellicht moeten romans, woordenboeken, programma's, liedjes, symfonieën en films ieder een andere monopolie-periode krijgen zodat we de optimale -minimale- periode kunnen bepalen voor ieder soort werk waarbij de stroom publicaties nog op peil blijft. Films langer dan een uur kunnen bijvoorbeeld een periode van twintig jaar krijgen toebedeeld vanwege de hoge kosten die het produceren met zich mee brengt. Op mijn eigen vakgebied, programmeren, zou drie jaar voldoende moeten zijn. Product-cycli in dit segment zijn meestal nog korter.
Een ander aspect is de vaststelling wat nog voor “redelijk eigen gebruik” door kan gaan: mogelijkheden om -delen van- werken legaal te reproduceren ook al rust er auteursrecht op. De eerste natuurlijke stap daarbij zou het toestaan van individuele, niet-commerciële, kopieën zijn. Dit zou de privacyschending van de auteursrechtenpolitie van vandaag de dag overbodig maken en heeft waarschijnlijk weinig effect op de verkoop. (Wellicht moeten er dan ook maatregelen worden getroffen om verzegelde licenties tegen te gaan die dit soort kopieergedrag weer zouden kunnen verbieden). Ervaringen met Napster leren ons verder dat we ook het niet-commerciëel uitlenen toe moeten staan. — wanneer zoveel mensen het willen kopiëren en delen, en het zo nuttig vinden, kunnen alleen draconische maatregelen hen hier van af houden, en de gemeenschap verdient het te krijgen wat ze wil.
Voor romans, en meer in het algemeen voor alle werken met amusementswaarde, is het uitleenrecht waarschijnlijk al voldoende. Computerprogramma's, die een functionele waarde hebben (ze krijgen iets voor elkaar) hebben meer vrijheden nodig, zoals het recht een verbeterde versie uit te brengen. Zie ook de “Free Software Definition” elders in dit boek voor een uitleg over de vrijheden die gebruikers van software zouden moeten hebben. Het is wellicht een haalbaar compromis om dit pas in te laten gaan twee of drie jaar na publicatie.
Dit soort wijzigingen brengt het auteursrecht voor wat betreft digitaal kopiëren op een niveau waar de gemeenschap vrede mee zou hebben. Uitgevers zullen deze voorstellen bestempelen als “oneerlijk”; ze zouden kunnen dreigen er mee op te houden maar dat zullen ze uiteindelijk niet doen want het uitgeven blijft winstgevend en dit zal de enige manier van uitgeven zijn.
Wanneer we het auteursrecht inperken moeten we er voor waken dat uitgevers dit niet gaan vervangen door eindgebruikerslicenties. We zullen overeenkomsten, die verder gaan dan het auteursrecht op het gebied van kopiëren, moeten verbieden. Dit soort beperkingen op algemene -niet-onderhandelde- transacties zijn een standaard onderdeel van het Amerikaanse rechtssysteem.
Een persoonlijke noot
Ik ben ontwerper van software, geen jurist. Ik ging me verdiepen in het auteursrecht omdat je er onvermijdelijk mee te maken krijgt in de wereld van computernetwerken. Als gebruiker van computernetwerken -en dat al dertig jaar- weet ik de vrijheden die we in de loop van de tijd zijn kwijtgeraakt op waarde te schatten, evenals de vrijheden die we nog dreigen te verliezen. Als auteur verwerp ik het romantische idee van de bijna goddelijke artistieke schepper zoals deze vaak wordt opgevoerd door uitgevers, om de speciale voorrechten voor auteurs te rechtvaardigen, terwijl ze er zelf met die rechten vandoor gaan.
Het grootste deel van dit artikel bestaat uit verifieerbare feiten en redeneringen, en voorstellen waarover je zelf een mening kunt vormen. Ik vraag je echter één ding van me aan te nemen: dat auteurs zoals ikzelf geen speciale voorrechten verdienen. Wanneer je je waardering wilt laten blijken voor de programma's of de boeken die ik heb geschreven dan neem ik je geld van harte aan — maar offer alsjeblieft je vrijheid niet op ter wille van mij.
Voetnoten
- Zie het artikel van Julian Sanchez over “Het probleem met ‘compromis’-metaforen” voor een onderzoek “hoe de vergelijking tussen gefundeerde uitspraken en een compromis tussen belangen ons denken op negatieve wijze beïnvloedt”.
- Sindsdien omgedoopt tot het onuitspreekbare CBDTPA, een goede afkorting voor “Consume, But Don't Try Programming Anything”, maar eigenlijk staat het voor “Consumer Broadband and Digital Television Promotion Act”.
- Wanneer je wilt helpen kan ik de volgende websites aanbevelen: DefectiveByDesign.org, publicknowledge.org en www.eff.org.
Dit artikel is opgenomen in Free Software, Free Society: The Selected Essays of Richard M. Stallman.